Historiek van de
Koninklijke Hoofdgilde
Sint-Sebastiaan binnen Brugge.

Van het begin tot het Lombaertsheester (ca 1375 – 1573)

Troebele tijden en een onverwachte meevaller (1573 – 1798)

Bijna het einde …..en toch herrezen, maar met minder religie (1798 – 1944)

Groei en bloei in de recente decennia (1944 – heden) met een hopelijk lange en grootse toekomst.

Vooraf...

...enkele sleutelgegevens

De exacte stichtingsdatum van de Sint-Sebastiaansgilde binnen Brugge is niet gekend.

De oudste vermelding van het bestaan van de gilde in archiefstukken verwijst naar een overeenkomst tussen de gilde en de Minderbroeders in 1396. De gilde ontstond wellicht enkele decennia vroeger rond 1375.

Sinds de  oprichting is de gilde, ondanks moeilijke periodes o.a. tijdens het calvinistisch bewind in Brugge en na de Franse revolutie, onafgebroken actief gebleven tot heden en aldus wellicht de oudste sportvereniging ter wereld.

Sinds 1573 vinden de gildeactiviteiten plaats in het huidige pand aan de Carmersstraat. Een rijk patrimonium wordt er bewaard en de oude tradities worden er in stand gehouden.

Ook de goede relaties met het Belgische en Britse koningshuis, deze laatste voortspruitend uit het verblijf van koning Karel II in Brugge van 1656 tot 1659, worden gekoesterd.

Voortgaande op de huidige bloei en dynamiek mag terecht gehoopt worden dat de gilde ook in de komende eeuwen succesvol zal kunnen voortbestaan.

(ca 1375-1573)

Van het begin tot het Lombaertsheester

Aangezien er geen stichtingsoorkonde (meer) bestaat, is de exacte stichtingsdatum van de Sint-Sebastiaansgilde te Brugge, hierna genoemd ‘de gilde’, niet gekend. Vroeger werd wel eens beweerd dat gildebroeders reeds deelnamen aan de kruistochten, een mythe die wellicht geïnspireerd werd door het Jeruzalemkruis dat op het gildewapen prijkt.

gilde 059

De oudste datum waar verwezen wordt naar de handbooggilde is te vinden in een archiefstuk uit 1491. Daarin wordt een overeenkomst vermeld die de gilde op 13 juni 1396 afsloot met de Brugse Minderbroeders voor het opdragen van missen in een zijkapel van de kloosterkerk. De gilde is waarschijnlijk enkele decennia eerder, wellicht rond 1375, ontstaan. In de Brugse stadsrekeningen van 1379 vindt men inderdaad voor het eerst de vermelding van ‘ghesellen met handboghen’.

Hoewel de wortels van de schuttersgilden kunnen gezocht worden in de stedelijke milities, was hun militaire betekenis bij hun ontstaan in de veertiende en hun glorieperiode in de vijftiende eeuw beperkt of onbestaande. Ze ontstonden als lekenbroederschappen, naar analogie met de ambachtsgilden. De gildebroeders waren weliswaar hoofdzakelijk boogschutters, die net als andere poorters oproepbaar waren voor de verdediging van de stad en voor krijgstochten, maar de gilde zelf was geen militair korps en trad niet als dusdanig op. Het stond de stedelijke boogschutters vrij al dan niet toe te treden tot dit relatief exclusieve broederschap. Ook echtgenoten en kinderen konden lid worden van de gilde, net zoals edellieden en zelfs geestelijken.

Naast het beoefenen van hun hobby, het papegaaischieten, en het organiseren van feestelijkheden daarrond, konden de gildebroeders in de gilde ook aan hun caritatieve en religieuze behoeften voldoen. In de hierboven vermelde zijkapel, op kosten van de gilde ingericht, moesten de opgedragen missen en de verering van de patroonheilige Sint-Sebastiaan bijdragen tot hun eigen zielenheil en dat van hun overleden confraters en verwanten in het hiernamaals. De drieledige structuur van het gildebestuur (Eed genoemd, met Hoofdman/Stadhouder, Dekens en Sire) weerspiegelt de drie belangrijke elementen in het ontstaan van de gilde: stadsmilitie, lekenbroederschap en prijsschietingen.

In de 15de en 16de eeuw stonden de zes Brugse wapengilden in het epicentrum van het sociaal leven in de stad. Van deze wapengilden slaagde enkel de Sint-Sebastiaansgilde erin het patrimonium en de oude tradities te bewaren en ononderbroken actief te blijven tot vandaag.

In de eerste eeuwen werden ook regelmatig echtgenotes van gildebroeders lid, niet om deel te nemen aan de schietingen maar om de caritatieve werken ter harte te nemen. Naarmate het religieus-caritatief karakter afnam en de gilde meer en meer evolueerde tot sportvereniging en vriendenkring, werden minder vrouwen lid. De laatsten werden in 1801 ingeschreven.

Naast de kapel in de Minderbroederskerk beschikte de gilde vanaf 1454 over een gildehuis en terreinen in de Rolweg, het Handbogenhof, waar zich thans het Guido Gezellemuseum bevindt. In 1573, onder het hoofdmanschap van Guido Laurijn, werd het Lombaertsheester aangekocht. Dit was wellicht gebouwd in 1546, in een toen al wat oubollige gotische stijl en in 1570 ingrijpend verbouwd door Cornelis de Blois. Tot op heden is dit mooie pand in de Carmersstraat het toneel van alle gildeactiviteiten, wekelijkse schietingen en feestelijkheden rond de feestdag van Sint-Sebastiaan (20 januari) en in juni met vieringen van de jubilarissen met 25 of 50 jaar lidmaatschap.

s.toren2
(1573-1798)

Troebele tijden en een onverwachte meevaller​

Vlak na de intrek van de gilde in het Lombaertsheester kwam Brugge terecht onder een calvinistisch bewind dat duurde van 1578 tot 1584. In 1578 werd het zilver- en goudwerk van de kapel van de gilde opgeëist en ingeleverd bij het stadsbestuur, onder meer het bijna twee kilogram zware zilveren reliekschrijn met het schedelfragment van Sint-Sebastiaan. Dat laatste was in 1428 door paus Martinus V aan de gilde geschonken. Van het oorspronkelijke zilver bleven enkel de koningsvogel en de Sirescepter tot heden in de gilde bewaard. Eveneens in 1578 werden de kerk, inclusief de kapel van de gilde, en een deel van het klooster van de Minderbroeders gesloopt. De Franciscanerbroeders hadden zich in hun preken als sterke tegenstanders van de nieuwe religie gemanifesteerd en betaalden het gelag. 

Toen in Engeland het conflict tussen het parlement en koning Karel I Stuart ontaardde in een bloedige burgeroorlog waarbij de koning in 1649 onthoofd werd, moest zijn oudste zoon Karel II in 1651 Engeland verlaten. Hij bracht een jarenlange ballingschap door op het Europese continent, op de vlucht voor de nieuwe machthebber Oliver Cromwell. In het voorjaar van 1656 kwam hij in Brugge aan, later vervoegd door zijn jongere broers, Hendrik, hertog van Gloucester en Jacob, hertog van York. Ze interesseerden zich snel voor de Brugse schuttersgilden. Hun voorkeur ging uit naar het handboogschieten, waarmee ze in Engeland meer vertrouwd waren. Karel II, zijn broer Hendrik en enkele Engelse officieren werden lid van de gilde in augustus 1656 en namen regelmatig deel aan de activiteiten.

Tijdens zijn verblijf in Brugge liet Karel II met het oog op een eventuele terugkeer naar Londen een 400-tal Engelse vrijwilligers ronselen. Dit te Brugge opgerichte First Regiment of Foot Guards werd later ingezet op diverse slagvelden en droeg bij tot de nederlaag van de Franse Grenadiers van de Garde Imperiale in Waterloo in 1815. Het kreeg vanaf dan de naam ‘The First or Grenadier Regiment of Foot Guards’. Van de Franse Grenadiers namen ze de berenmutsen over. Sinds 1877 als Grenadier Guards zijn ze nog steeds actief, niet enkel om de koninklijke wacht op te trekken aan Buckingham Palace maar bij vele Britse buitenlandse militaire operaties.

Karel II verliet Brugge definitief in maart 1659. Na het overlijden van Cromwell kon hij in 1660 de Engelse troon bestijgen en regeerde tot zijn dood in 1685. Hij was blijkbaar zijn gulle ontvangst te Brugge niet vergeten want hij schonk in 1662 een groot bedrag aan de gilde die hiermee de majestueuze Koningszaal liet bouwen waardoor de gildelokalen in omvang bijna verdubbelden. Zijn borstbeeld siert nog steeds de monumentale schouw.

Deze onvoorziene speling van de geschiedenis was het begin van de geprivilegieerde relaties met Engeland en Schotland (the Royal Company of Archers), het Britse Koningshuis en de Grenadier Guards.

(1798-1944)

Bijna het einde... en toch herrezen, maar met minder religie

In de decennia na de sloping van de gildekapel in het Minderbroederklooster hielden de gildebroeders hun religieuze activiteiten in verschillende kerken en kloosters in de stad, tot in 1686 een eigen kapel in gebruik werd genomen, aangebouwd aan het bestaande gildegebouw. 

Na de bezetting en inlijving van de Nederlanden bij de Franse republiek, werden alle broederschappen en gilden, als relieken van het Ancien Régime, juridisch ontbonden en hun goederen aangeslagen. In 1798 werd het Lombaertsheester openbaar te koop aangeboden. Het voorbestaan van de eeuwenoude gilde was bedreigd. Enkele ondernemende gildebroeders stichtten een nieuwe maatschappij “Vyncke – Van Outryve – Van den Kerckhove” die het eigendom zou opkopen. Griffier Petrus Vyncke slaagde er inderdaad in het Lombaertsheester te kopen voor 45.000 Fr. Onmiddellijk daarna werden de schuttersactiviteiten hernomen.

Toen Napoleon de meest fundamentalistische republikeinse maatregelen had teruggeschroefd, kon de gilde in 1809 het eigendom terugkopen van Vyncke & Co. De geschilderde portretten van Petrus Vyncke en Pieter van Outryve sieren nog steeds de wanden van de in 1856 nog vergrote Koningszaal.

Léon de Foere
Léon de Foere

Ledenlijsten, verslagen van de Eed en rekeningboeken getuigen van de rustige hervatting van het gildeleven en van de bouwkundige en andere activiteiten na deze levensbedreigende episode. Ook in de eerste helft van de negentiende eeuw bleef de gildekapel in gebruik en de gilde deed daarvoor een beroep op een proost. De laatste proost was de bekende priester en politicus Léon de Foere (van 1833 tot 1850).

In 1834 werd de gilde erkend als “Koninklijk” door Leopold I. In 1868 besliste de Eed om het religieuze karakter van de gilde op te heffen. De gilde bleef bijna een eeuw lang uiterst vrijzinnig en antiklerikaal en afficheerde zich in 1883 als ‘Saint-Sébastien, société royale, loyale et libérale’. Het aangebouwde koor van de kapel werd in 1900 ter gelegenheid van een algehele restauratie door stadsarchitect Delacenserie weer afgebroken.

Aldus eindigde de rijke geschiedenis van de gilde op kerkelijk en religieus vlak. De enige restanten die er in de gilde nog aan herinneren zijn een aantal oorkonden en archiefstukken, het schilderij dat het altaar van de eigen kapel sierde, een Sint-Sebastiaan van Jan Antoon Garemijn uit 1768, en de naam van de aan het afgebroken koor aanpalende ruimte die nog steeds Kapellekamer heet. 

Op of rond de feestdag van Sint-Sebastiaan (20 januari) wordt wel nog steeds een feestelijk banket gehouden, weliswaar zonder de vroegere vier uitgenodigde minderbroeders, die in Brugge al lang niet meer aanwezig zijn.

Garemijn
(1944-heden)

Groei en bloei in de recente decennia met een hopelijk lange en grootse toekomst

Het achtereenvolgende hoofdmanschap van Henri Godar (1944 – 1979), Willy Van Poucke (1983 – 2002) en Hubert François (2002 – 2018) met de medewerking van vele gildebroeders legde in de voorbije halve eeuw de basis voor de grote bloei van de gilde die, onder laatstgenoemde in een stroomversnelling, vandaag heeft geleid tot een wellicht in het verleden nooit geëvenaarde dynamische gilde ‘in topvorm’.

  • Het ledenbestand werd gediversifieerd. Alle filosofische, politieke of religieuze overtuigingen kunnen vertegenwoordigd zijn. In 1973 werd het Nederlands opnieuw ingevoerd als voertaal.
  • Het doelschieten werd in ere hersteld en jaarlijks wordt een keizerschieting voor de beste doelschutter
  • Het gebouwenpatrimoniumen met de één hectare grote tuin werd en wordt nog steeds met veel zorg onderhouden en zo nodig gerestaureerd. Sinds 1958 is het geheel geklasseerd als beschermd monument. 
  • Het gildehuis is voor bezoekers opengesteld als museum. Waardevolle schilderijen, zilverwerk en overige kunstvoorwerpen worden er getoond, evenals talrijke andere herinneringen aan het rijke verleden o.a. ook aan bezoeken en het erelidmaatschap van Britse en Belgische vorsten. Koningin Mathilde, toen nog prinses, in 2008, prinses Astrid in 2016 en prins Laurent in 2019 zijn voorlopig de laatsten in de rij van koninklijke ereleden.
  • Het eeuwenoude archief wordt ter plekke zorgvuldig bewaard en beheerd door de archiefcommissie (het ‘Berek’) die de inventarisatie en in de laatste jaren ook de digitalisatie ter harte neemt. Het oudste aanwezige archiefstuk dateert van 13 december 1416. Zeshonderd jaar later werd in het najaar 2016 een tentoonstelling opgesteld en een boek uitgegeven over 600 jaar gildearchief.
  • De al langer bestaande banden met het Britse koningshuis en de Grenadier Guards werden versterkt. Nieuwe contacten werden gelegd met de Royal Company of Archers, die fungeren als de lijfwacht van ’the Queen’ in Schotland. Koningin Elisabeth II bezocht de Gilde in mei 1966. In september 2006 werd met veel luister het 350-jarig bestaan van de Grenadier Guards gevierd te Brugge. Een aantal gildebroeders waren actief betrokken bij de planning (vanaf 2008), de realisatie en de inhuldiging van de Flanders Fields Memorial Garden te London in 2014.

Dit historisch overzicht toont u ongetwijfeld aan dat we terecht mogen hopen dat de gilde in de eenentwintigste eeuw en nog vele eeuwen nadien zal blijven bestaan, met respect voor het rijke verleden, zich aanpassend waar nodig en met als leidraad het adagium 

‘Leef met het verleden maar niet in het verleden’