Geschiedenis en disciplines van het boogschieten.

Er bestaan heel wat prehistorische tekeningen waarop jagers met bogen staan afgebeeld. Op de rotstekeningen van Les Dogues in Spanje lijken mensen zelfs met pijlen op elkaar te schieten. In de klassieke Oudheid werden Griekse goden als Apollo vaak afgebeeld met een handboog, net als zijn tweelingzus Artemis, de godin van de jacht. Er werd verhaald dat Odysseus een boog bezat die alleen hij kon opspannen. De boog straalde toen macht en aanzien uit.

In het middeleeuwse Europa steeg de waarde van boogschieten op het slagveld gestaag. Een grote technische doorbraak was de kruisboog, reeds gebruikt door de Romeinen, maar door Richard Leeuwenhart eind twaalfde eeuw tijdens de derde kruistocht geperfectioneerd. Het gebruik ervan leidde tot een kerkelijk verbod maar de opmars van de kruisboog bleek onstuitbaar.

De handboog daarentegen leek aanvankelijk niet bijzonder efficiënt. Enkel de Mongolen, die korte bogen van hoorn en hout gebruikten, wisten het boogschieten vanaf de rug van het paard tot een kunst te verheffen. Halverwege de veertiende eeuw kwam dan de longbow overwaaien uit Wales met de Engelse troepen, die op het continent de Honderdjarige Oorlog kwamen uitvechten. Ze gebruikten, eigenlijk niet gericht, maar veeleer massaal hun twee meter lange bogen om een regen van pijlen op de tegenstander te laten neerkomen. Ze gaven daarmee de veldslagen bij Crécy (1346) en Azincourt (1415) een definitieve wending. Engelse schutters werden vanaf de kinderleeftijd getraind en bekwaamden zich hun leven lang in het horizontaal schieten op doel of op cirkels in het veld.

Hoewel moeilijker hanteerbaar en trager in gebruik bleef de krachtige kruisboog echter populair. Genuese huurlingen waren gekend voor hun gericht schot dat makkelijk het harnas van een ridder doorboorde. De Vlamingen daarentegen waren uniek in hun verticale oefeningen op een doelwit dat op een paal was opgesteld, om zich te bekwamen in het opwaarts schieten op vestingwallen. Vanaf het begin van de veertiende eeuw zijn dergelijke oefenwedstrijden tussen de stedelijke kruisboogschutters gedocumenteerd. De molenaar stelde de wieken van zijn molen ter beschikking, de stad schonk hen wijn en de overwinnaar werd ‘koning’ genoemd. Een houten vogel op een stang, in feite een halsbandparkiet die ze papegaai noemden, was het mikpunt. Zo ontstond het ‘papegaaischieten’.

Waar alle burgers mobiliseerbaar waren in oorlogstijd, werden zij opgedeeld onder hun respectieve ambachten, maar de rijkere poorters dienden zich te voegen bij de ruiterij terwijl de ervaren kruisboogschutters een afzonderlijk korps vormden, dat tactisch volledig anders werd ingezet dan het overige voetvolk op het slagveld of bij belegeringen.

De boogschutters werden zich maar al te goed bewust van hun eigen waarde en identiteit, en sommigen onder hen organiseerden zich vanaf begin veertiende eeuw in een caritatief-sociale vereniging, een broederschap of gilde. Dit liet hen toe lidgelden te innen, een oefenterrein te onderhouden en een bestuur (de ‘Eed’) aan te stellen. En tegelijkertijd een kapel in te richten waar ze hun zielenheil konden veiligstellen. Al zeer snel richtten ze bovendien interstedelijke competities in, waarop andere schuttersgilden werden uitgenodigd, tot ver buiten de landsgrenzen.

Zo bezit onze gilde het reglement van het schiettoernooi dat in 1535 werd georganiseerd. Afgekondigd door de Eed van de gilde, is het beschreven in een uitgebreid papieren katern. De schieting begint met een loting op de openingsdag. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen afgevaardigden van versterkte en niet-versterkte steden, binnen en buiten Vlaanderen. Er zijn talloze prijzen, o.m. voor doelschieting, voor de lottrekking, de mooiste entree, het verste schot, het mooiste wapenschild, de verst afgelegen gilde, enz. Ook het best ‘moraliseren in zyne tale rethoryckelick’, het beste ‘spel van sinnen’ (theaterstuk) en de grappigste gildezot worden beloond. Er zijn ook ‘vrouwenprijzen’ die door de gildezusters werden uitgereikt. Vrouwen konden immers wel degelijk toetreden tot de gilde, maar namen – buiten het supporteren – niet deel aan de schietoefeningen, veeleer aan de religieuze verplichtingen in de marge.

De Bourgondische hertogen waren allesbehalve opgezet met de macht en vooral nukkigheid van de stedelijke milities, waardoor de militaire roeping van de Vlaamse kruis- en handboogschutters dan ook eindigde tegen het einde van de vijftiende eeuw. Maar de schuttersgilden bleven bestaan. Deze bloeiende verenigingen met hun papegaaischietingen kregen algauw navolging in Frankrijk, Duitsland, Holland en de Baltische staten en markeerden er het sociaal leven in de stad tot ver in de zestiende eeuw. Slechts enkele overleefden tot op de dag van vandaag.

Heden is het handboogschieten een sport die wereldwijd wordt beoefend. Het is zelfs een Olympische discipline die voor het eerst op de spelen van Parijs werd georganiseerd in 1900. 

Naast het schieten op doel bestaat er ook het schieten op de wip. Men onderscheidt hierin twee disciplines: de liggende en de staande wip. In beide disciplines dient de schutter een blokje met een pluim erop van een pin te schieten. Hiervoor worden pijlen met een brede top gebruikt.

De technologische vooruitgang heeft ook in het boogschieten voor veel veranderingen gezorgd. Door het gebruik van kunststof, aluminium en composietmaterialen zoals koolstofvezel is de boog van vandaag lichter, sterker en accurater dan vroeger. Daarnaast heb je natuurlijk ook pijlen nodig. Die bestaan in diverse materialen en kwaliteiten. Verdere accessoires zoals een vizier, drukpunt, pijlsteun, stabilisator, vingerbescherming, armbescherming of borstbescherming zijn geen uitzondering meer.

Schelle-Belle,_sive_Belliacum_in_Flandria-1

Onze disciplines

Omdat wij schieten in onze historische gebouwen, zijn wij beperkt tot de volgende disciplines:

  • Doel op 25 m in de wintergalerij
  • Doel op 60 m tussen de doelkapellen
  • Liggende wip op 18 m in de wintergalerij
  • Staande wip op 30 m in de tuin