Onze geprivilegieerde relaties...

...met het Verenigd Koninkrijk

In de binnentuin van de Sint-Sebastiaansgilde te Brugge werd op 4 oktober 1996 door Major General Evelyn J. Webb-Carter, commandant van de Household Division, zijnde de Horse Guards en de vijf regimenten Foot Guards, een marmeren gedenkplaat onthuld ter herinnering aan de oprichting van de Grenadier Guards in 1656 te Brugge. Wat was de rol van de Sint-Sebastiaansgilde bij dit alles ? Welk is de geschiedenis die hier achter schuilt?

Het voorspel

In 1642 deed de Engelse absolutistische koning Karel I (1600-1649) een mislukte inval op het Parlement in een poging om de opstandige Puriteinse leiders te arresteren. Het Engelse Parlement sprak prompt de staat van burgeroorlog uit en de militaire leiding werd toevertrouwd aan Oliver Cromwell (1599-1658), luitenant-generaal van de cavalerie. Hij versloeg uiteindelijk de legers van Karel I en liet hem in 1649 onthoofden.

Kroonprins Karel (1630-1685) ging op de vlucht, maar werd op 1 januari 1651 op 21-jarige leeftijd toch gekroond als Karel II, zij het voorlopig enkel als koning van Schotland. Zijn legers werden echter op 3 september bij Worcester definitief verslagen. Hij diende het land opnieuw te ontvluchten, eerst 2 jaar naar Parijs, dan 2 jaar naar Keulen.

Toen Cromwell, inmiddels onbetwist aan de macht, in oktober 1655 de oorlog verklaarde aan Spanje, zocht Karel II onmiddellijk toenadering tot de Spaanse koning Filips IV (1621-1665) via de bemiddeling van de Spaanse landvoogd te Brussel. Finaal werd hem niet toegestaan zich in Brussel of Antwerpen te vestigen, maar wel incognito te Brugge. Op 2 april 1656 werd een verdrag te Brussel afgesloten: de Spanjaarden zegden de hulp toe van 4.000 infanteristen en 2.000 cavaleristen voor de herovering van Engeland, van zodra een veilige ontschepinghaven in Engeland was gevonden. Anderzijds verbrak de Engelse koning zijn banden met Portugal, beloofde gedurende vijf jaar 12 oorlogsbodems te leveren voor de strijd tegen Portugal en stond alle veroveringen van Engeland sinds 1630 in de Caraïben terug af aan Spanje. Spanje mocht Engelse en Ierse soldaten ronselen.

De Engelse koning te Brugge

De koning, toen 26 jaar, was op 23 april 1656 met een klein gevolg door de Gentpoort Brugge binnen gekomen, en werd er opgewacht door Lord John Anthony Preston, burggraaf van Tara. Gedurende de eerste maand werden hij en zijn gevolg gehuisvest in het huis van Preston in de Oude Burg (het vroegere huis van Pieter Lanchals), en bij Jan Lambrecht.

Na zijn broer, de 16-jarige Hendrik Stuart, hertog van Gloucester, op 22 mei 1656 te zijn gaan afhalen in Antwerpen, installeerde de Engelse koning zich met zijn gevolg in het Huis met de Zeven Torentjes in de Hoogstraat, toebehorend aan Juan Louis Lopez Gallo, later hoofdman van de Sint-Sebastiaansgilde. Vier maanden later, op 23 september, kwam ook zijn andere broer, de 23-jarige Jacob Stuart, hertog van York (later koning Jacob II), zich bij hem voegen.

Reeds van bij hun aankomst te Brugge interesseerden de koning en zijn broers zich onmiddellijk voor de plaatselijke schuttersgilden, waar ze werden geïntroduceerd door de gebroeders Preston (Sint-Sebastiaan), Marc Albert Arrazola de Oñate (Sint-Joris) en diens schoonbroer Vincent Stochove (Sinte-Barbara).

De Engelse prinsen namen drie weken na hun aankomst te Brugge reeds deel aan de feestelijkheden in de schuttersgilden: op 11 juni in de Sint-Jorisgilde en op 25 juni in de Sint-Sebastiaansgilde. Het lijkt dat de voorkeur van de Engelse prinsen uitging naar het handboogschieten, waarmee ze in Engeland trouwens meer vertrouwd waren. De Sint-Sebastiaansgilde liet ter hunne attentie kortere doelen installeren.

Op 18 juli 1656 treedt de hertog van Gloucester toe tot de Sint-Sebastiaansgilde en schenkt daarbij een zilveren pijl, die nog steeds in bezit van de gilde is. Op 3 augustus schrijft de koning zich ook in samen met John Anthony Preston, en een groepje officieren, waaronder John Middleton, luitenant-generaal, Sir Gilbert Talbot, kolonel en gentleman of the privy chamber, sir Robert Holmes (later vice-admiraal van de vloot), Sir William Keith of Ludquhairn, cavaleriekolonel, John Rootes, en Edward Halsall of Melling, een majoor die er niet voor terugschrok tegenstanders te elimineren.

Ondanks het feit dat de koning naderhand nog formeel toetreedt tot de Sint- Jorisgilde (6 augustus) en de Sinte-Barbaragilde (2 oktober), is het duidelijk dat de verbondenheid met de Sint-Sebastiaansgilde het meest intens was.

Wanneer het stadsbestuur begin 1658 het Huis met de Zeven Torentjes wil afschermen van het publiek om aanstoot aan de Anglicaanse godsdienstuitoefening van het Engelse Hof te voorkomen, vraagt zij dit aan de Sint-Sebastiaansgilde, die er de wacht gaat optrekken.

De rekrutering van het leger

In de maand mei 1656 werd het verdrag van Brussel door de Spaanse koning bevestigd. De Spaanse koning beloofde tegelijkertijd een uitkering voor levensonderhoud van 6.000 ponden per maand aan de Engelse koning, maar voor de rekrutering van het leger werden slechts enkele kleinere kazernes ter beschikking gesteld en een broodrantsoen.

De verbannen koning kreeg toestemming om vier infanterieregimenten van 1.000 man elk te lichten. De gebroeders Gilbert en Richard Talbot trokken er onmiddellijk op uit om manschappen te ronselen en in juni kwamen de eerste Ieren met kapitein Godfrey Lloyd toe in Brugge en was de nucleus gevormd van het nieuwe royalistische leger.

De gelichte regimenten, waaronder één Engels, één Schots en twee Ierse, zouden onder bevel geplaatst worden van respectievelijk Henry Wilmot, first Earl of Rochester (1613–1658), generaal John Middleton (1619-74), James Butler, markies van Ormond (1610-1688) en prins Hendrik, Hertog van Gloucester. Twee van hen waren lid van de Sint-Sebastiaansgilde. Tegen het einde van het jaar waren echter met moeite 1.500 man gerekruteerd. Maar vooral heerste er wanorde en bij gebrek aan regelmatige soldij was er veel diefstal (tot plundering van een kerk) en desertie. Uiteindelijk verkreeg men van de Spanjaarden dat het leger werd gekazerneerd in de kuststeden, terwijl de koning enkel de regimenten van zijn keuze in Brugge hield.

Het Engels regiment werd samengesteld uit 400 man waaronder heel wat oud-officieren die afstand hadden gedaan van hun rang. Ze werden onder bevel geplaatst van de Earl of Rochester, Henry Wilmot, die aldus de eerste kolonel werd van wat later de Grenadier Guards zouden worden. Luitenant-kolonel werd sir William Throgmorton, later vervangen door sir Charles Wheeler.

Zo zien we dat op het schilderij van Anthonie van den Eeckhout (1656-1695) in de Koningszaal van de Sint-Sebastiaansgilde, dat de feestelijkheden van 25 juni 1656 voorstelt, de Engelse koning nog wordt voorgesteld omringd door een Spaanse lijfwacht. Op de schilderijen van Jan van Meunincxhove (1620-1704) die het afschieten van de vogel door de Hertog van York op 2 oktober 1656 bij de busseschieters van Sinte-Barbara, merkt men reeds een Engelse garde. De gardeofficier draagt een bijna 5 meter lange piek die dan nog in de mode was.

Tegen april 1657 was het royalistische leger aangegroeid met nog twee bijkomende Ierse regimenten, en was een strijdmacht gevormd van ongeveer 2.350 man die werd ingelijfd in het Spaanse leger. Dit legertje kwam onder bevel te staan van prins Jacob, Duke of York, die zelf ressorteerde onder Juan de Fromesta, markies van Caracena. Rekruten moesten zich aanmelden in Brugge, waar ze brood en munitie kregen. Ze kregen vuur, kaarsen, zout en een beddendeken op kosten van de stad. Ze werden gelogeerd in barakken, maar de officieren werden ondergebracht bij burgers: een majoor kreeg twee kamers, en gebruik van de keuken en stal, lagere officieren moesten zich tevreden stellen met één kamer of sliepen met twee in één kamer. De Engelsen werden ingekwartierd in Leuze, de Schotten in Binche, de Ieren in Damme, Leuven en Braine-le-Compte.

Cromwell

Cromwell en Lodewijk IV hadden ondertussen op 13 maart 1657 een alliantieverdrag getekend tegen de Spanjaarden: 20.000 Fransen van maarschalk Turenne zouden worden bijgestaan door een Engels expeditiekorps van 6.000 man en een vloot van 18 schepen, die in mei 1658 landden in Vlaanderen.

In juni trok het royalistische leger mee op krijgstocht met de Spanjaarden, evenwel zonder veel succes. Het Engelse regiment, nu onder bevel van Lord Wentworth, overwinterde te Diksmuide. Op 14 juni 1658 vond de zogenaamde ‘Slag in de Duinen’ plaats, een broederstrijd, waarbij de Cromwelliaanse Engelsen onder generaal William Lockhart de Engelse royalisten onder bevel van prins Jacob, hertog van York, versloegen. Het kleine Engelse regiment kreeg het hard te verduren. De kapiteins Slaughter en O’Farell sneuvelden, Carless, Beversham en Gwyn werden gevangengenomen, maar Cook en Ashton brachten de resterende troepen eervol terug.

Duinkerken gaf zich 10 dagen later over en in uitvoering van het alliantieverdrag droegen de Fransen de stad over aan Cromwell. Aldus ging Duinkerken definitief verloren voor Vlaanderen.

Karel II zat in zak en as. Zijn regimenten, waarop hij zo fier was geweest, waren gedecimeerd, gedemoraliseerd, uitgehongerd, ziek, uiteengedreven en opgejaagd door de Fransen die Vlaanderen binnenvallen. Niettemin bleef Karel refereren naar ”Our Regiment of Guards” wanneer hij het over het Engelse regiment had.  Jacob poogde zijn leger opnieuw te groeperen te Nieuwpoort, en vervolgens te Brugge. Lord Wentworth verbleef toen in Antwerpen.

Tot Cromwell op 3 september de geest gaf!

De royalistische zaak werd opnieuw haalbaar geacht. De euforie was groot. Op 15 maart 1659 verliet de koning definitief Brugge, trok opnieuw naar Brussel en nam deel aan de vredesbesprekingen tussen Fransen en Spanjaarden te Fuentarrabia. Uiteindelijk, op 9 december 1659, rukten Schotse troepen, gelegerd bij Coldstream, onder bevel van generaal Monck op naar Londen, aldus de Restauratie van het koningschap in Engeland inluidend.

Op 8 mei 1660 erkende het Engels parlement Karel II als hun koning, retroactief sinds 1649, en op 25 mei landde de koning te Dover, evenwel niet in het bijzijn van zijn invasietroepen die in Nijvel overwinterden en nu Duinkerken bezet hielden.

Op 26 augustus 1660 werden de Engelse legers onder druk van het parlement volledig ontbonden, behoudens de zogenaamde ‘Coldstreamers’ van Generaal Monck en de garnizoenstroepen te Duinkerken. Deze laatsten waren gezuiverd van Cromwelliaanse elementen en weer aangevuld tot 6.000 infanteristen en 600 cavaleristen. Lord Wentworth ontving nu het bevelhebberschap over de Foot Guards, die zich ondertussen bij hun vroegere vijanden in Duinkerken hadden gevoegd. Algauw bleek echter dat ze daar leefden in een deerniswekkende toestand. In december 1660 waren ze in zo’n slechte conditie en reeds zes maanden zonder soldij dat ze een petitie richtten aan de koning.

De restauratie

Ze bleven niettemin in Duinkerke tot lang na de stad in 1662 aan de Fransen werd verkocht. Enkel Wentworth’s Guards mochten toen terug naar Engeland, de andere troepen werden verspreid. Na zijn dood op 1 maart 1665 versmolt het Wenworth’s regiment met het inmiddels in Londen opgerichte 1° bataljon van Colonel Russell tot The King’s Regiment of Foot Guards met 24 compagnieën van 100 man. In 1685 werd dit The First Regiment of Foot Guards, terwijl de Coldstreamers van generaal Monck ‘The Second Regiment of Foot Guards’ werden, waarover ze tot op dag van vandaag helemaal niet opgetogen zijn.

De bedoeling van de koning was duidelijk om voor het eerst een staand leger in dienst te houden in vredestijd, maar hij bleef ze Guards noemen om de Parlementariërs niet voor het hoofd te stoten.

Lord Middleton, ooit lid van de Sint-Sebastiaansgilde, werd na de Restauratie in 1660 commander-in-chief van het leger in Schotland, governor of Edinburgh castle, en royal commissioner to the Scottish parliament benoemd. Eind december nam hij zijn intrek in Holyroodhouse Palace en daar werkte hij nauw samen met zijn protégés, John Murray, 1st Marquess of Atholl (1631-1703), justice general, en George Mackenzie of Tarbat, 1st Earl of Cromarty (1630-1714), lord of session. Dezen werden later respectievelijk de eerste en tweede captain-generals van The Royal Company of Archers. Toen bestonden in Schotland enkel losse schutters die streekgebonden schoten voor prijzen zoals de ‘Musselburgh Arrow’ (1609), maar enkel in Edinburgh nam men blijkbaar het initiatief ‘to enter and list themselves in a particular Society and Company for Arching and Shutting with Bows and Arrowes, to be called His Majesty’s Company of Archers…’. In 1676 erkende de Privy Councel deze schuttersvereniging als The Royal Company of Archers. Het is duidelijk dat de Sint-Sebastiaansgilde de inspiratiebron is geweest van de oprichters.

In 1662 begiftigde Karel II de Sint-Sebastiaansgilde met 500 ponden gr. uit dankbaarheid voor de gastvrijheid van de gilde en tot afkoop van zijn doodschuld. Het geld werd bezorgd door een wisselbrief getrokken op Marc Albert Arrazola de Oñate, ambassadeur van de Spaanse Nederlanden te Londen. 500 ponden gr. kwamen overeen met ongeveer 3.000 gouden ecu’s, d.i. ongeveer 3 maal het bedrag van zijn doodschuld.

Karel II regeerde verder liederlijk, verkeerde voortdurend in geldnood door feesten en liefdesavonturen en stierf in 1685, niet alvorens de Bruggelingen in 1666 het eeuwigdurend visserijprivilegie te geven dat hen toeliet om met 50 boten haring te vissen in de Engelse wateren (de praktijk duurde tot 1851 hoewel een zekere Victor De Paepe in 1963 nog eens probeerde, zij het met gering succes). De ‘Merry Monarch’ had 14 kinderen, maar geen wettelijke, zodat de troon overging naar zijn broer Jacob II.

The First Regiment of Foot Guards onderscheidde zich verder bij Tangiers (1680) en in de zogenaamde Marlborough’s Wars (1704-1709) en in Amerika (1776-82). Omwille van hun bijdrage tot de nederlaag van de Franse Grenadiers van de Garde Imperiale in Waterloo in 1815 kregen ze de naam The First or Grenadier Regiment of Foot Guards. In 1877 werd het definitief de Grenadier Guards.

Op heden bestaan er vijf regimenten Foot Guards: de Grenadier Guards, de Coldstream Guards, de Irish Guards, de Scots Guards en de Welsh Guards. De Grenadier Guards bestaan uit het 1e Battalion (Victoria Baracks, Windsor), Nijmegen Company (Wellington Barracks, Birdcage Walk, London, waar ook het Guards Museum is), de 15th Company (hoofdkwartier en Regimental Band), en de 13th Company (Guards Company ITC, Catterick). De training van potentiële Grenadiers en alle andere Guardsmen gebeurt in Catterick.

De verdere banden met het Britse Koninghuis

Het Britse Koningshuis is deze episode liet vergeten.

Op 15 september 1843 stond Koningin Victoria erop, de Sint-Sebastiaansgilde te bezoeken met haar prins-gemaal Albert. Ze tekende er het Gulden Boek naast de handtekening van haar voorouder, en werd prompt lid.

Onder de indruk van dit bezoek liet de koningin anderhalf jaar later een prachtige zilveren praalbeker bezorgen aan de gilde. Deze was in 1845 gemaakt door Garrard in Londen en draagt op de boord, ineengevlochten de initialen van Victoria en Albert, met erboven op, de Britse kroon. De voet is gevormd door een boom waartegen een boog met pijlenkoker ligt.

En toen de gilde in 1893 het 50 jaar lidmaatschap van de koningin vierde, was de Britse koningin haar bezoek blijkbaar nog niet vergeten want ze liet door haar ambassadeur in Brussel een tweede zilveren beker geworden, ditmaal om betwist te worden tussen de confraters. Daarop staat gegraveerd: ‘La Reine Victoria Impérative des Indes à la société Royale Saint-Sébastien – ville de Bruges 1843-1893’. Deze beker werd gemaakt door Goldsmith te Londen.

Een nieuwe fase werd ingeleid door Sir John Nicholls, toenmalig ambassadeur van Groot-Brittannië in België, die zich in 1961 inschreef als lid in de gilde. Hij kon bewerkstelligen dat koningin Elisabeth de gilde bezocht op 13 mei 1966 en haalde de contacten aan met de in 1676 opgerichte The Royal Company of Archers van Edinburgh.

De Britse koningin vereerde de gilde opnieuw met een Challenge cup die tot vandaag in competitie wordt gesteld. Telkenmale in mei schiet men nog steeds de beker van de Koningin van Engeland op de staande pers. Wie de vogel met de hoogste waarde afschiet, wordt het jaar erop door de Britse Koningin uitgenodigd op haar garden party in Holyroodhouse Palace, waar The Royal Company of Archers fungeren als haar lijfwacht.

Op de grote feestelijkheden van de gilde in juni is sinds die periode ook meestal de ambassadeur van Groot-Brittannië aanwezig.

Op 13 augustus 1975 schreef ook Kroonprins Karel van Wales zich in als erelid van de Sint-Sebastiaansgilde.

Op 8 en 9 september 2006 werd met veel luister het 350-jarig bestaan van de Grenadier Guards gevierd te Brugge, een organisatie van de Guards, de Vlaamse regering en de Sint-Sebastiaansgilde. Er was een parade door de stad, een officiële receptie in de gilde en een concert in het Concertgebouw. De Guards schonken bij die gelegenheid ook een zilveren wisselbeker aan de gilde, en de winnaar van deze schieting zal jaarlijks uitgenodigd worden op ‘Trooping the Colour’ in London ter gelegenheid van de verjaardag van de Koningin.